Geschiedenis van het Der Aakerkorgel
Bron: 'Arp Schnitger en zijn werk in het Groningerland'

beeldengroep op het rugwerk
foto Pieter A. Broere
Kort overzicht
In het jaar 1699 gaven de curatoren van de Universiteit, daartoe gemachtigd door de Staten van Stad en Lande, opdracht aan de beroemde Hamburgse orgelmaker Arp Schnitger tot de bouw van een nieuw orgel in de Broere of Academiekerk. Het instrument kwam in het jaar 1701 gereed, onder de galerij staat het jaartal anno 1702 vermeld. De orgelkas werd vervaardigd door de Groningse schrijnwerker Allart Meyer. Schnitger kreeg voor zijn arbeid 2875 car. gulden betaald. Bij de bouw van het orgel maakte de orgelbouwer dankbaar gebruik van pijpwerk uit het vorige orgel, dat naar het zich laat aanzien uit het midden van de 16-e eeuw moet stammen. Een vrij groot aantal van deze zeer oude pijpen is ook nu nog in het orgel aanwezig en valt op door een bijzondere klankschoonheid. In het jaar 1754 werd het orgel gerepareerd door A.A. Hinsz. Deze bracht een koppel aan tussen Rugpositief en Hoofdwerk aan. In 1784 repareerde Hinsz het orgel nogmaals.
Bij decreet van Koning Willem I van 23 september 1814 werd het orgel aan de Der Aakerk geschonken. In 1815 werd de overplaatsing een feit. De werkzaamheden werden verricht door de orgelmaker J.W. Timpe. Ook de originele orgelkas werd gewijzigd. De barokke bekroningen van het hoofdorgel en het Rugpositief werden vervangen door de aanwezige classicistische beelden en ornamenten. Deze werden vervaardigd door de Groninger beeldsnijder Walles. Deze beeldsnijder heeft in 1815 de bekroningen vernieuwd, de onderkas van het Hoofdwerk verbreed en twee atlanten onder de pedaaltorens aangebracht. Na de overplaatsing van het orgel van de Academie of Broerekerk naar de Der Aakerk werd het Borstwerk door een Bovenwerk vervangen en tevens werden enige wijzigen in de dispositie aangebracht door Timpe (1815-1830). In 1857 vond een vergroting van Hoofdwerk en Pedaal plaats door P. van Oekelen en Zonen, waarbij het tot op heden bewaarde oude pijpwerk bewaard is gebleven. In de 20-ste eeuw heeft de orgelmaker Doornbos enkele wijzigingen aangebracht. Zo is de kern van de oude Schnitger-conceptie bewaard, waarin zich veel pijpwerk van een ouder orgel (A. de Mare) uit het midden van de 16-e eeuw bevindt.
- 1946 : Doornbos en Ruiter, plaatsing Quintfluit 1 1/3' op het Bovenwerk.
- 1952 : Doornbos, Terts 1 3/5' (Rugwerk) verschoven tot Sifflet 1 1/3'
- 1953 : Flentrop, werkzaamheden aan de Bazuin 16'.
- 1959 : Mense Ruiter, Quintfluit 1 1/3' (Bovenwerk) verschoven tot Flageolet 1'.
- 1977 : Taylor & Boody, gedeeltelijke demontage in verband met de slechte toestand van de kerk.
- 1990 : Reil, herplaatsing na restauratie van de Schnitgerladen (Pedaal en Rugwerk) en van de Van Oeckelenklaviatuur. Nieuwe Bazuin 16', echter met behoud van de bestaande bekers.
- 1997 : Reil, demontage in verband met het opnieuw bepleisteren van het kerkinterieur.
- 2011 : Reil, conserverende restauratie.
[kort overzicht]
Bron: tijdschrift 'Het Orgel' jaargang 96-2000, nummer 2
(Peter van Dijk: 'Orgel in der Aakerk nog steeds onderwerp van gesprek')
'Chronologische overzicht' is een rechtstreekse en gedeeltelijke copy hiervan.

beeld op de middentoren
foto Pieter A. Broere
Op de plaats van het huidige orgel van de Der Aa-kerk bouwde Arp Schnitger
in 1697 een van zijn grootste instrumenten.
De tekening is van de hand van Schnitger.
In 1710 werd het orgel verwoest toen de kerktoren instortte.
1702
Arp Schnitger voltooit een drieklaviers orgel in de Academie- (of
Broere-)kerk te Groningen. Hij maakt daarbij gebruik van pijpwerk
uit het vorige orgel in deze kerk (Hendrick Hermans van
Loon, 1679). Opmerkelijk detail: in 1699 was een orgel met twee
klavieren en pedaal in opdracht gegeven; in 1701 werd'noch een
clavijn en enige stemmen'(een Borstwerk) bijbesteld. Bij oplevering
heeft het orgel 33 registers verdeeld over Hoofdwerk,
Rugpositief, Borstwerk en Pedaal.
Zie dispositie.
1756
Albertus Anthoni Hinsz voegt een koppeling Hoofdwerk-
Rugpositief toe omdat het orgel te zwak voor de gemeentezang
begeleiding wordt bevonden.
1784
Hinsz voorziet het Borstwerk van een houten beschot direct achter
de opengewerkte deurtjes, omdat de klanksterkte de organist
belet de zang van de gemeente te horen. Vermoedelijk is bij die
gelegenheid ook het temperatuur gewijzigd.
1815
Johannes Wilhelmus Timpe brengt het orgel over naar de Der
Aa-kerk; daarbij wordt het uiterlijk meer in overeenstemming
gebracht met de veel grotere afmetingen van de nieuwe locatie,
onder meer door het plaatsen van reusachtige beelden. De dispositie
blijft naar alle waarschijnlijkheid ongewijzigd. De Der Aa-kerk
was 'orgelloos' sedert het instorten van de toren in 1710 -
waarbij een 40 registers bevattend Schnitger-orgel uit 1697 werd
verwoest.
Volgens het bestek is Timpe 'verpligt nieuwe intonatie en vlugge
aanspraak in alle pijpen te brengen, en dezelve zuiver harmonisch
te stemmen... Dat 'zuiver harmonisch' zou heel goed 'gelijkzwevend'
kunnen betekenen.
Dat in de Der Aa-kerk de totaalklank van het orgel voldoende
steun bood aan de gemeentezang moet in het licht van de latere
wijzigingen worden betwijfeld.
1831
Johannes Wilhelmus Timpe wijzigt de dispositie van Hoofdwerk
en Rugpositief en vervangt het Borstwerk door een Bovenwerk.
Het Bovenwerk wordt dwars in een uitbouw achter het bovenste
gedeelte van de middentoren geplaatst. De liggers van de nieuwe
bovenwerklade worden aan de voorzijde op het stijl- en regelwerk
van de Schnitger-achterwand bevestigd en aan de achterzijde in
de torenwand gelegd.
Terwille van de mechaniek-aanleg van het Bovenwerk voert
Timpe de twee grootste pijpen (C en D) van de hoofdwerkoctaaf
8 af naar de middentoren, achter het front. Mogelijk zijn de drie
grootste (houten) pijpen van de hoofdwerkprestant 16 (C, D en
E) bij deze gelegenheid horizontaal onder de hoofdwerklade
bevestigd. Het is evenwel waarschijnlijker dat ze daar reeds sedert
1702 hingen.
De muzikale gedachte achter de vervanging van het Borstwerk
door een Bovenwerk is duidelijk. het orgel ontbeerde op het
derde klavier voldoende grondstemmen voor liefelijke prac- en
interludia bij de psalmen en gezangen, en voor dergelijke registers
bood het Borstwerk onvoldoende plaatsruimte.
De wijzigingen in de rugwerkdispositie kunnen mede worden
opgevat als een teken dat het orgel in deze ruimte niet opgewassen
was tegen de gemeentezang. Immers, het vervangen van de
Dulciaan 8 door een Trompet 8 en de tempering van het boven
toonspectrum (Flageolet 1 in plaats van Sesquialter en
verandering/verlaging van de samenstelling van de Scherp) zorgen voor
meer klankkracht en duidelijker grondtoonbelijning.
In de uit 1830 daterende begroting voor deze werkzaamheden
voor het jaar 1831 staat bij de voorgestelde wijzigingen aan het
orgel een'generale stemming'vermeld. Duidt deze summiere
omschrijving erop dat het instrument reeds gelijkzwevend
gestemd was, of is ze simpelweg een gevolg van het feit dat een
begroting nu eenmaal veel beknopter is dan een bestek? We zullen
het wellicht nooit weten, want het bestek (opgesteld door
Petrus van Oeckelen) is ondanks nijver zoekwerk tot op heden
niet teruggevonden.

Der Aakerkorgel in 1697
1858
Petrus van Oeckelen voert een ingrijpende verbouwing uit. De
belangrijkste wijzigingen zijn de vergroting van Hoofdwerk en
Pedaal. Het Hoofdwerk krijgt nieuwe (aanzienlijk diepere) laden,
met een volledig uitgebouwd groot octaaf In de onderbouw van
de hoofdkast worden twee nieuwe, aanvullende pedaalladen
geplaatst (in het vervolg Onderpedaal genoemd; in tegenstelling
tot het Bovenpedaal, dat wil zeggen het ter weerszijden van de
hoofdwerkladen opgestelde Schnitger-pedaal). Het Onderpedaal
omvat drie nieuwe registers en pijpwerk voor de tot dan toe op
het bovenpedaal ontbrekende tonen Cis en Dis.
De nog immer aanwezige zes spaanbalgen, in elk geval sedert 1815
direct achter het orgel opgesteld, worden verplaatst naar een
ruimte in de toren. Ze krijgen, zo blijkt uit Van Oeckelens'Plan
van herstelling en uitbreiding', een hogere'opgang ( ... ) omdat de
tegenwoordig aangebragt wordende wind te weinig is, vooral
wanneer het orgel meerdere uitbreiding in de registers zal verlangen.
'Bovendien wordt de windkanalisatie grotendeels vernieuwd
(wijdere kanalen).
Klanktechnisch gezien wordt de lijn naar meer klankkracht,
graviteit en grondtonigheid verder doorgetrokken. De nieuwe
registers Bourdon 16, Quint 5 1/3, Mixtuur (op 2-voets basis), Cornet,
Trompet 16 op het Hoofdwerk en Subbas 16, Quint 10 2/3 op het
Pedaal tonen dat overduidelijk. Met de nieuwe registers
Salicionaal 8, Nachthoorn 4 (Hoofdwerk) en Violoncel 8 (Pedaal)
wordt het palet aan zachte grondstemmen naar midden 19de-
eeuwse opvattingcn aanzienlijk verrijkt en als het ware een
klankbrug naar het Bovenwerk van 1831 gelegd. het is in het licht van
die opvattingen vanzelfsprekend dat Van Oeckelen de
klankgeving van de gehandhaafde registers herziet door
winddrukverhoging en intonatiewijzigingen.
In de diverse en uitgebreide stukken hetreffende deze verbouwing
wordt niet gerept over het omstemmen naar de gelijkzwevende
temperatuur. het lijkt niet te ver gezocht daar in dit geval uit af
te leiden dat het instrument reeds gelijkzwevend gestemd was,
want het is volstrekt onaannemelijk dat Van Oeckelen in 1858 een
ongelijkzwevende stemming handhaaft. (Wel doet Van Occkelen
een voorstel'het orgel in toon een halve toon'te verlagen,'over dit
gebrek wordt veel door de Gemeente geklaagd'; het voorstel
wordt niet uitgevoerd.)
Om de uitbreidingen te kunnen realiseren moest Van Oeckelen
drastisch in de constructie van de hoofdkast ingrijpen, want voor
de nieuwe windladen was de bestaande (originele) kastdiepte
ontoereikend. Daarom verwijderde Van Oeckelen de achterwand
tot bovenwerkhoogte. In de onderbouw konden grosso modo de
bestaande stijlen en regels worden gehandhaafd, en werd met
gebruikmaking van bestaande panelen een nieuwe, verder naar
achteren gesitueerde achterwand aangebracht. Daarbovenop
legde Van Oeckelen ten behoeve van het Hoofdwerk een stem
vloer, aan de voorzijde rustend op het oude stijl- en regelwerk,
aan de achterzijde bevestigd in de torenmuur. De
hoofdwerkladen werden vervolgens aan de voorzijde op de'oude'plaats gelegd
en aan de achterzijde op de nieuwe stemvloer. Het oude stijl- en
regelwerk ter plaatse werd doorgezaagd en verwijderd. Het
Hoofdwerk werd niet van een (nieuwe) achterwand voorzien.
Omdat aldus het verticale verband van de achterwand volledig
doorbroken was, werd het Bovenwerk onder meer met behulp
van in de torenmuur verankerde trekstangen gestabiliseerd.
Kortom: het organisch verband van de hoofdkast werd opgeofferd
en vervangen door een complex van weliswaar
vindingrijke, maar niet bijster stabiele constructies; dit had onvermijdelijk
gevolgen voor het'ongestoord'functioneren van de mechanieken.
het zij hier nadrukkelijk opgemerkt dat een dergelijke
constructieve aanleg allesbehalve representatief is voor het werk van Van
Oeckelen. Dit houdt wellicht verband met het feit dat hij voor
relatief weinig geld veel arbeid moest levcren. Zo meldt hij
achteraf boven de aanneemsom van 2548 gulden op eigen risico voor
- 933 gulden - naar zijn oordeel noodzakelijk - meerwerk te heb
hebben verricht, een verlies waardoor 'een nijver huisgezin' (...) zwaar
zoude worden gedrukt.'
1876
Petrus van Oeckelen doet een voorstel tot vernieuwing van het
pijpwerk in het Rugpositief (Als dat was uitgevoerd, zou in elk
geval dit artikel niet geschreven zijn.) Het voorstel is een
duidelijke indicatie dat Van Oeckelen zijn vernieuwingswerk aan het
Der Aa-kerkorgel nog verder wilde voortzetten. Het feit dat in
zijn oeuvre tussen 1858 en 1876 geen grote stilistische
veranderingen aanwijsbaar zijn en de budgettaire beperkingen van
de'operatie-1858'geven mij aanleiding de in 1858 gecreerde toestand niet te
typeren als een representatief Van Oeckelen-concept.
1909
De firma Doornbos voert herstelwerkzaamheden uit: onder meer
schoonmaak, herstel en herintonatie pijpwerk (inclusief waar
nodig nieuwe tongen en nieuwe belering van de lepels).
1920 en 1924
De orgelmakers Doornbos vervangen in 1920 de spaanbalgen
door een grote magazijnbalg. Mogelijk verdween bij deze
gelegenheid de pedaalcornet 2. De pedaalmixtuur was vermoedelijk
reeds in een eerder stadium verwijderd.
In 1924 krijgt de firma Doornbos de opdracht het Bovenwerk te
wijzigen: zij brengt een zwelkast aan en vervangen de Fluit
travers 8 door een twee sterke Voix Celeste (het Groot-octaaf
bestaande uit oude pijpen van de Fluit traverse voor het overige
nieuw pijpwerk), geplaatst op twee pneumatische aanvullingsladen.
Als gevolg van deze ingrepen wordt respectievelijk de
stabiliteit van het Bovenwerk verder aangetast en de bereikbaarheid
van het overige pijpwerk sterk belemmerd.
1928-1952
Klaas Doornbos voert verschillende kleine dispositieveranderingen uit.
In 1928 transformeert hij de Van Oeckelen-Violoncel 8
van het Pedaal tot Holpijp 8. In 1935 wordt op het Pedaal de
Bazuin i6 vernieuwd en een nieuwe Mixtuur aangebracht, beide
op pneumatische aanvullingsladen. In 1939 moet de Van
Oeckelen-Quint S 1/3 op het Hoofdwerk wijken voor een nieuwe
Nasard 2 2/3, in 1946 wordt op het Bovenwerk een Quintfluit 1/1/3
bijgeplaatst. Tenslotte wordt in 1952 wordt op het Rugwerk de
Tertsfluit 1 3/5 (weer) teruggeschoven en aangevuld tot
Sifflet 1 1/3, en het door Timpe in het tweegestreept octaaf van de
Scherp aangebrachte 5 1/3-voets koor vervangen door een (nieuw)
1-voets koor.

1959
Mense Ruiter verandert de Quintfluit 1 1/3 (Bovenwerk) in een Flageolet 1.
1945-1977
Mede dankzij series orgelconcerten, radio- en grammofoonplaat
opnames, de Internationale Arp Schnitger Herdenking in 1969,
de liefdevolle inzet van Der Aa-kerkorganist Johan van Meurs en
intensief internationaal'ambassadeurswerk van met name Klaas
Bolt en Harald Vogel krijgt het orgel wereldfaam.
De aandacht is in deze periode vrijwel uitsluitend gericht op het
vele bewaard gebleven pijpwerk van Schnitger-en-ouder, wat
gezien de toenmalige algemene onderwaardering van de
19de-eeuwse orgelbouwcultuur niet verwonderlijk is.
Trouwens, om technische redenen werden gedurende deze
periode successievelijk diverse toevoegingen uit 1858-en-later'ontkoppeld'
en waren de koren 8, 4 en 2 voet van de Cornet stilgelegd.
1977-1989
John Boody en George Taylor (stagiaires bij orgelbouwer Reil) voeren
een gedeeltelijke demontage uit. Al rond 1970 werd het
kerkgebouw zodanig bouwvallig bevonden dat bezoekers voor
binnenkomst een verklaring moesten tekenen dat ze daar op
eigen risico vertoefden. Enige jaren later werd met de
kerkrestauratie een aanvang gemaakt; daarbij werd het orgel ingekist zodat
het bespeelbaar bleef De kerkrestauratie kende spannende tijden
toen in 1977 instortingsgevaar werd geconstateerd.
Uiterst voortvarend, maar zorgvuldig en goed gedocumenteerd,
werd het binnenwerk - met name de delen van 1702-en-ouder -
gedemonteerd door de bovengenoemde Amerikaanse
orgelmakers, die op dat moment het instrument aan het bestuderen
waren. De gedemonteerde delen werden naar de - al gerestau
reerde en dus veiliger - nabijgelegen Martinikerk overgebracht.
Daar heeft vervolgens grondig en uitvoerig gedocumenteerd
onderzoek plaatsgevonden. De orgelkast en de meeste delen van
1830-en-jonger bleven in de Der Aa-kerk, die godzijdank niet
(nog eens) is ingestort.
De kerkrestauratie wordt op zeker moment onderbroken, doch na
het overdragen van de eigendomsrechten aan de daartoe
opgerichte Stichting Der Aa-kerk voortvarend voortgezet en (naar
later bleek helaas nog niet definitief; zie hieronder) voltooid.
1989-1990
De firma Gebr. Reil te Heerde verzorgt een - in principe
ongewijzigde - herplaatsing en partieel herstel, onder advies van Klaas
Bolt, Stef Tuinstra en Harald Vogel en onder toezicht van de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) in de persoon van
Onno Wiersma. Ook deze werkzaamheden zijn nauwkeurig gedocumenteerd.
Deze procedure is vooralsnog uniek. Er'waren voor het besluit
met een'definitieve'restauratie te wachten weliswaar redenen van
financiele aard. Maar het scala aan mogelijke
restauratie-uitgangspunten bleek dermate breed - varierend van een Schnitger
reconstructie tot een uitsluitend conserverend herstel - dat de
RDMZ het het beste vond om het orgel eerst zonder wijziging te herplaatsen.
Sedert de demontage van 1977 was de herwaardering voor de
19de-eeuwse orgelbouw sterk toegenomen en in de restauratie-ethiek
werd het reconstrueren van een oorspronkelijke toestand
inmiddels niet meer als de enig mogelijke doelstelling
beschouwd. Dat laatste was natuurlijk mede ingegeven door
evaluatie en relativering van reconstructieresultaten tot dan toe.
Bovendien had het orgel al meer dan tien jaar gezwegen. Niet
alleen achtte de RDMZ de overigens levendige klankherinneringen
een te subjectief uitgangspunt, maar bovendien groeide er een
nieuwe generatie orgelkundigen op die het Der Aa-kerkorgel uit
sluitend op papier en van opnames kende.
Bij de herplaatsing wordt alle pneumatiek verwijderd en de
zwelinrichting buiten gebrulk gesteld. Niet herplaatst worden de Voix
Celeste 8 (Bovenwerk) en het basgedeelte van de Bourdon 16
(Hoofdwerk); de Bazuin 16 (Pedaal) wordt herzien en op de daar
toe door Schnitger ingerichte plaats in het Bovenpedaal gezet.
Van de Cornet (Hoofdwerk) worden weer alle koren sprekend
gemaakt. Na uitvoerige klankproeven wordt de winddruk bepaald
op 78 mm, de hoogst mogelijke winddruk die het pijpwerk van
1702-en-ouder naar het oordeel van de betrokkenen nog 'verdraagt'.
Het orgel blijkt na de herplaatsing, onder andere als gevolg van
de heraansluiting van het voor 1977 afgekoppelde Onderpedaal en
het aanleggen - en intensief gebruiken - van een centrale
verwarming in de kerk, zodanig storingsgevoelig en onderhoudsbehoevend
te zijn dat een 'definitieve' restauratie op afzienbare termijn
onontkoombaar wordt geacht.
Zie dispositie.
1997
In begin 1997 wordt het orgel op grond van subsidiebepalingen gedemonteerd.
Omdat gebleken is dat de bij de laatste kerkrestauratie aangebrachte bepleistering loslaat
en herbepleistering noodzakelijk is, wordt om veiligheidredenen afgezien van opslag
in de kerk zelf en werden de orgelonderdelen overgebracht naar de werkplaats van restaurateur
Reil in Heerde.
2011
Reil, conserverende restauratie.
Laatste update : 6 September, 2013
[kort overzicht][chronologisch overzicht] [terug][dispositie]
Geraadpleegde literatuur:
- Arp Schnitger en zijn werk in het Groningerland (H.A. Edskes e.a.)
- De nagelaten geschriften van de orgelmaker Arp Schnitger (S. Meyer)
- tijdschrift: 'Het Orgel' jaargang 96-2000, nummer 2 (Peter van Dijk: 'Orgel in der Aakerk nog steeds onderwerp van gesprek')